Blog Layout

Homomonument Het Mandje

Joost Groeneboer • sep. 05, 2018
Zeedijk 63, Amsterdam.

Wat mij aantrekt aan het Red Light District, dat vroeger met de termen ‘rosse buurt’ of nog eerder ‘Donker Amsterdam’ werd aangeduid, is dat het een buurt vol tegenstellingen is. Van goed en slecht. Van verbieden en gedogen. Waar een constant gevecht wordt geleverd tussen wat mag en wat niet mag. 

In het algemeen mocht er vroeger meer. In de tijd dat dat elders niet kon – tot 1924 gold er in Amsterdam een officieel verbod op dansen in het openbaar – trokken de dienstmeisjes uit de grachtengordel en de fabrieksmeisjes uit de Jordaan massaal naar de danshuizen en danskelders op de Zeedijk om daar met elkaar en de matrozen te dansen.
De reden dat het daar wel gedoogd werd, was dat de zeelui hun vertier moesten hebben. Veel Amsterdammers namen ook het pontje naar Amsterdam-Noord. Om net buiten de stadsgrenzen te ‘steppen’ in het Tolhuis, nog zo'n monument van het Amsterdamse uitgaansleven.

In het fin de siècle, eind 19e eeuw, vormden de Nes, Warmoesstraat en Zeedijk één lange uitgaansstraat vol kroegen, danstenten, tingeltangels, en café-chantants. Café Het Mandje is daar een van de laatste overblijfselen van. Een historische plek voor de homo-emancipatie van Amsterdam. De uitbaatster, Bet van Beeren, was een kleurrijke figuur.
Toen ze in 1967 aan een leverkwaal overleed, besteden alle kranten er aandacht aan. Tot in de details werd beschreven hoe Bet naar eigen wens op het biljart in een zee van paarse linten opgebaard lag. Hoe ze op haar twaalfde – ze kwam uit een Jordaans gezin met 14 kinderen – meehielp de kost te verdienen door op straat met vis te venten. Daar kwam haar bijnaam ‘Betje Bokkum’ vandaan. Hoe ze het café in 1927 van haar oom overgenomen had. Dat het een ‘struise’, maar ‘joviale’ vrouw was. Een forse vrouw, gekleed in lange broek en witte overjas. Dat ze met haar Norton – ze was de eerste vrouw in Nederland met een motor – soms zo Het Mandje binnenreed. Dat ze van alle mannen die het café binnenkwamen als souvenir hun das afknipte en aan het plafond hing. En dat ze geen blad voor de mond nam en alle edele delen en de paringsdaad bij hun naam noemde.

Maar geen woord repten de kranten over haar lesbisch zijn en over de functie die het Mandje vervulde als ontmoetingsplaats van zowel mannelijke als vrouwelijke homoseksuelen. Met name op Koninginnedag werd er samen flink op los gedanst.
Brigadier Bosshard (de latere Majoor) sprak lovend aan Bet van Beerens graf over alle activiteiten die ze voor arme buurtkinderen en oude van dagen organiseerde, maar zei er wel bij dat ook Bet ‘haar foutjes’ had. Waarmee ze ongetwijfeld Bets alcoholprobleem en haar seksualiteit bedoelde.

Gert Hekman, vanaf 1984 docent homostudies aan de UvA, schreef een baanbrekend boek over ‘De roze rand van Donker Amsterdam’. Daarin beschrijft hij uitvoerig hoe de zedenpolitie streng controleerde in homobars. De reden dat Het Mandje het zo lang volhield, is dat Bet erop toezag dat in het café niet geflikflooid werd – geen zoenen of aanraken. Evenals enkele andere cafés had Het Mandje een handig waarschuwingssysteem. Op de bar stond een stenen uiltje, met een lampje erin. Als er politie binnenkwam, of heteroseksuelen, lichten de ogen van het uiltje op. Daar komt de nog steeds gebezigde uitdrukking ‘uilen’ voor heteroseksuelen vandaan.

Het stenen uiltje staat nu in het Amsterdams Museum, waar een complete replica van Het Mandje is nagebouwd. Met veel van de originele objecten. Je ziet het misschien nauwelijks, maar ter bescherming van de originele foto’s op de wanden zijn deze vervangen door een fotobehangetje. Maar de uitstraling is nog zoveel mogelijk zoals in de tijd van Bet van Beeren moet zijn geweest.
Na het overlijden van Bet heeft haar zus Greet het café doorgezet. Met de drugsoverlast in de jaren ’70 en ’80 is Het Mandje decennialang dicht geweest, maar nooit verdwenen. Na een ingrijpende verbouwing is het in 2008 weer heropend en vormt het een levend monument voor homo-Amsterdam.

Lees ook mijn artikelen in Ons Amsterdam:
Joodsche markt op het Waterlooplein, 1940-43 - foto collectie NIOD
door Joost Groeneboer & Martha Luz Machado Caicedo 29 apr., 2022
Niet alleen Hijman Lierens, een oude marktkoopman op het Waterlooplein, maar ook diens dochter Eva en haar hele gezin blijken op ons adres in de Vrolikstaat in Amsterdam-Oost te hebben gewoond. Een schokkende ontdekking, want ze zijn in de oorlog allemaal in Auschwitz vermoord.
door Joost Groeneboer 19 mei, 2021
‘Heb je wel eens overwogen dit aan te melden als immaterieel erfgoed?’, vroeg een medewerker van KIEN me pas naar aanleiding van het artikel dat Wim Burggraaff over mijn ‘hobby’ als morgenster of stadsjutter schreef. Dat heb ik niet alleen overwogen maar zelfs al geprobeerd. Bij het invullen van het aanmeldingsformulier op de website van het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) liep ik echter gelijk tegen enkele van hun criteria op. Maar ik waag een nieuwe poging. Dynamisch De eerste vraag kan ik nog met een volmondig ja beantwoorden. Erkennen de beoefenaars deze cultuuruiting/ culturele activiteit zelf als immaterieel erfgoed? Jazeker, ikzelf tenminste wel! En met de vraag of ‘ het erfgoed dynamisch is en met de tijd mee mag veranderen ’, heb ik ook weinig moeite. Met de plaatsing van ondergrondse vuilcontainers en de opkomst van kringloopwinkels loopt het ‘vak’ van morgenster wel gevaar. Lastiger is de vraag: Is er sprake van levend erfgoed dat van generatie op generatie wordt doorgegeven? Nou ja, het is een eeuwenoud beroep, maar geen ambacht dat van vader op zoon of van meester op gezel wordt overgebracht. Ik neem wel af en toe wel iemand op mijn ‘strooptochten’ mee en op de website Dutch Trashures deel ik mijn meest bijzondere vondsten en de verhalen erachter. Mijn vrijetijdsbesteding valt bovendien onder ‘sociale praktijken’, een van de vijf door Unesco benoemde categorieën van immaterieel erfgoed. Dus na een korte twijfeling zeg ik ‘ja’. Passie ‘Het is belangrijk dat het erfgoed vandaag de dag wordt beoefend, met wortels in het verleden. En het moet je passie zijn, bij immaterieel erfgoed draait het om een passie. Mensen doen het omdat ze het leuk vinden of omdat het deel uitmaakt van hun identiteit. Niet enkel uit financiële noodzaak, want dan is geen immaterieel erfgoed meer.’ Kelly Boender van KIEN loodst me bij mijn tweede invulpoging vlot door alle vragen heen. Zo streng als ze lijken, zijn ze gelukkig niet. Het kenniscentrum is er wel op beducht dat iets wordt aangemeld dat te kort bestaat om al als immaterieel erfgoed ervaren te worden. Ju ridisch grijs gebied De eerste hobbel is genomen. Nu de laatste nog. Ik lees: ‘ Dit immaterieel erfgoed is op het moment van aanmelding niet in strijd met internationale mensenrechtenverdragen (nou, dat is geen probleem) en de Nederlandse wetgeving. ’ Oei, dat laatste kan een struikelblok zijn, want dingen bij de vuilnis meenemen is niet in iedere gemeente toegestaan. In Amsterdam wordt het onder bepaalde voorwaarden wel gedoogd. ‘Het is juridisch een beetje grijs gebied, maar dat geldt ook voor bijvoorbeeld de woonwagencultuur of andere vormen van erfgoed die met beperkende wet- en regelgeving te maken hebben’, stelt Kelly me gerust. ‘Zolang het een grijs gebied is en geen zwart gebied, doen we daar meestal niet moeilijk over. Juist ook omdat regelgeving bepaalde vormen van immaterieel erfgoed om zeep dreigt te helpen die we vanwege hun sociale meerwaarde zouden willen laten voortbestaan.’ En dat er een rafelig randje aanzit, maakt het ook wel weer interessant. Nu maar afwachten of de aanmelding van ‘morgenster’ voor het netwerk immaterieel erfgoed wordt geaccepteerd.
foto Guido Bosua
door Joost Groeneboer 30 apr., 2021
Ik had niet gedacht dat het zo’n impact zou hebben. Maar wat is het fijn om weer naar het theater te gaan, om – op afstand – in de foyer een biertje te drinken, om in de zaal – op nog meer afstand – samen te genieten van wat we op de dansvloer zien. Om samen te lachen, samen te bewonderen en samen overdreven luid te applaudisseren, voor dansers die zo te zien al net zo blij zijn als wij. Maandag ben ik in het Maaspodium in Rotterdam naar een testvoorstelling geweest. En niet zomaar een, maar van Stuk van dansgroep 155 , energieker kan bijna niet. Humor hebben de jongens, nou ja jongens, ze zijn inmiddels dertigers, beslist ook. Eenmaal plaatsgenomen mag het publiek zijn mondkapjes afdoen, maar, trapt Erik af, ‘je mag ze ook ophouden, dat staat cool en zit zo lekker.’ Ik had ze nooit eerder live gezien, maar ben gelijk al al fan. Niet alleen is het prachtig om de hiphopdansers de mogelijkheden en onmogelijkheden van hun lichaam te zien onderzoeken, maar ook zijn ze heel theatraal. In de pauze (‘voor ons, niet voor jullie.’) delen ze met elkaar hun intiemste verhalen en wrijvingen. Subliem is hun dans met de camera op het toneel, wat op het projectiescherm een heel surrealistisch beeld oproept. Een danceparty zit er na afloop vanwege de veiligheidsvoorschriften niet in, maar de dansers nodigen het publiek uit om nog even te komen buurten bij hun stand in de foyer. Dus maak ik kennis met Erik. ‘Je moet eens op ons Instagramkanaal of YouTube kijken’, vertrouwt hij me grijnzend toe als hij hoort dat ik Van Dans Magazine ben, ‘daarop hebben we net een sketch over een achterdochtige danscriticus in coronatijd gepost.’ Tristan EXPOSED iedereen in ELITE DANSWERELD , ook voor andere danscritici een must.
Meer blogs
Share by: