Punk
Joost Groeneboer • 20 april 2012

Tussen het verhuizen en verbouwen door, bezoek ik in het Centraal Museum in Utrecht
God save the Queen, een tentoonstelling over punk, kraken en kunst. Het laatste is een verrassing, want de beeldende kunst heb ik eind jaren 70, begin jaren 80 niet actief meegemaakt. Kraken en punk vormen echter een feest der herkenning. Vooral alle opruiende pamfletten en blaadjes, die ik destijds bij RAF en Atheneum kocht.
‘Rock a billy is een muziek waar vele rockers te gek op gaan. Échte rockers, dus geen Travolta figuren’, lees ik in een punkblaadje
Raket uit 1979. De samenstellers van de tentoonstelling hebben het goed getroffen. Want al kan ik Travolta tegenwoordig wel waarderen, zó voelden we ons: géén hippie-, disco- en fakemuziek.
Weer thuis sla ik aan het opruimen. We hebben besloten onze inboedel te halveren. Dat geldt voor de enorme papierberg die ik in twintig jaar schrijven heb opgebouwd, maar ook mijn omvangrijke grammofoonplatenverzameling – ik werkte vroeger bij Elpee – moet er aan geloven.
Ook al draai ik de meeste platen niet meer, toch valt het afscheid me zwaar. Een voor een laat ik ze door mijn handen gaan.
Rattus Norvegicus van The Stranglers, mijn eerste punkplaat, nog voor ze de hitparade haalden. Driemaal zijn we er voor naar Paradiso gegaan. De eerste elpee van U2, live in Torhout gezien. The Boys, die in korte broek met beenbeschermers in een sportzaaltje in Schalkwijk optraden. Die bescherming was niet overbodig, want vanuit het publiek werd van alles het podium opgegooid. Niet omdat ze niet goed waren, maar omdat dat er bij hoorde. De dans – of eigenlijk antidans – was de pogo, waarbij het de kunst was zo hoog en hard mogelijk tegen elkaar op te springen en botsen. Ook niet te hard, want zo dapper waren we nu ook weer niet.
Elke plaat heeft zijn herinnering en ik besluit voor de zoveelste maal mijn punkcollectie intact te houden. Dus als er iets weg moet, moet het iets anders wezen. Mijn soul- en reggaeplaten? Ook lastig. Zelfs bij de enkele discoplaat twijfel ik.
Saturday Night Fever houden we toch nog maar.

‘Heb je wel eens overwogen dit aan te melden als immaterieel erfgoed?’, vroeg een medewerker van KIEN me pas naar aanleiding van het artikel dat Wim Burggraaff over mijn ‘hobby’ als morgenster of stadsjutter schreef. Dat heb ik niet alleen overwogen maar zelfs al geprobeerd. Bij het invullen van het aanmeldingsformulier op de website van het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) liep ik echter gelijk tegen enkele van hun criteria op. Maar ik waag een nieuwe poging. Dynamisch De eerste vraag kan ik nog met een volmondig ja beantwoorden. Erkennen de beoefenaars deze cultuuruiting/ culturele activiteit zelf als immaterieel erfgoed? Jazeker, ikzelf tenminste wel! En met de vraag of ‘ het erfgoed dynamisch is en met de tijd mee mag veranderen ’, heb ik ook weinig moeite. Met de plaatsing van ondergrondse vuilcontainers en de opkomst van kringloopwinkels loopt het ‘vak’ van morgenster wel gevaar. Lastiger is de vraag: Is er sprake van levend erfgoed dat van generatie op generatie wordt doorgegeven? Nou ja, het is een eeuwenoud beroep, maar geen ambacht dat van vader op zoon of van meester op gezel wordt overgebracht. Ik neem wel af en toe wel iemand op mijn ‘strooptochten’ mee en op de website Dutch Trashures deel ik mijn meest bijzondere vondsten en de verhalen erachter. Mijn vrijetijdsbesteding valt bovendien onder ‘sociale praktijken’, een van de vijf door Unesco benoemde categorieën van immaterieel erfgoed. Dus na een korte twijfeling zeg ik ‘ja’. Passie ‘Het is belangrijk dat het erfgoed vandaag de dag wordt beoefend, met wortels in het verleden. En het moet je passie zijn, bij immaterieel erfgoed draait het om een passie. Mensen doen het omdat ze het leuk vinden of omdat het deel uitmaakt van hun identiteit. Niet enkel uit financiële noodzaak, want dan is geen immaterieel erfgoed meer.’ Kelly Boender van KIEN loodst me bij mijn tweede invulpoging vlot door alle vragen heen. Zo streng als ze lijken, zijn ze gelukkig niet. Het kenniscentrum is er wel op beducht dat iets wordt aangemeld dat te kort bestaat om al als immaterieel erfgoed ervaren te worden. Ju ridisch grijs gebied De eerste hobbel is genomen. Nu de laatste nog. Ik lees: ‘ Dit immaterieel erfgoed is op het moment van aanmelding niet in strijd met internationale mensenrechtenverdragen (nou, dat is geen probleem) en de Nederlandse wetgeving. ’ Oei, dat laatste kan een struikelblok zijn, want dingen bij de vuilnis meenemen is niet in iedere gemeente toegestaan. In Amsterdam wordt het onder bepaalde voorwaarden wel gedoogd. ‘Het is juridisch een beetje grijs gebied, maar dat geldt ook voor bijvoorbeeld de woonwagencultuur of andere vormen van erfgoed die met beperkende wet- en regelgeving te maken hebben’, stelt Kelly me gerust. ‘Zolang het een grijs gebied is en geen zwart gebied, doen we daar meestal niet moeilijk over. Juist ook omdat regelgeving bepaalde vormen van immaterieel erfgoed om zeep dreigt te helpen die we vanwege hun sociale meerwaarde zouden willen laten voortbestaan.’ En dat er een rafelig randje aanzit, maakt het ook wel weer interessant. Nu maar afwachten of de aanmelding van ‘morgenster’ voor het netwerk immaterieel erfgoed wordt geaccepteerd.

Ik had niet gedacht dat het zo’n impact zou hebben. Maar wat is het fijn om weer naar het theater te gaan, om – op afstand – in de foyer een biertje te drinken, om in de zaal – op nog meer afstand – samen te genieten van wat we op de dansvloer zien. Om samen te lachen, samen te bewonderen en samen overdreven luid te applaudisseren, voor dansers die zo te zien al net zo blij zijn als wij. Maandag ben ik in het Maaspodium in Rotterdam naar een testvoorstelling geweest. En niet zomaar een, maar van Stuk van dansgroep 155 , energieker kan bijna niet. Humor hebben de jongens, nou ja jongens, ze zijn inmiddels dertigers, beslist ook. Eenmaal plaatsgenomen mag het publiek zijn mondkapjes afdoen, maar, trapt Erik af, ‘je mag ze ook ophouden, dat staat cool en zit zo lekker.’ Ik had ze nooit eerder live gezien, maar ben gelijk al al fan. Niet alleen is het prachtig om de hiphopdansers de mogelijkheden en onmogelijkheden van hun lichaam te zien onderzoeken, maar ook zijn ze heel theatraal. In de pauze (‘voor ons, niet voor jullie.’) delen ze met elkaar hun intiemste verhalen en wrijvingen. Subliem is hun dans met de camera op het toneel, wat op het projectiescherm een heel surrealistisch beeld oproept. Een danceparty zit er na afloop vanwege de veiligheidsvoorschriften niet in, maar de dansers nodigen het publiek uit om nog even te komen buurten bij hun stand in de foyer. Dus maak ik kennis met Erik. ‘Je moet eens op ons Instagramkanaal of YouTube kijken’, vertrouwt hij me grijnzend toe als hij hoort dat ik Van Dans Magazine ben, ‘daarop hebben we net een sketch over een achterdochtige danscriticus in coronatijd gepost.’ Tristan EXPOSED iedereen in ELITE DANSWERELD , ook voor andere danscritici een must.